2.1.13

week 31: vliegen voor dummies

Mijn handtas beukt tegen de stoeltjes aan terwijl ik mijn trolley achter me aansleep. Rijnummer 38. Ik kijk paniekerig naar de raamkant, hopende dat de letters in deze rij anders zijn. Nee dus. Ik zit in het midden van het midden van het midden van het vliegtuig. Middelste rij, vijf stoelen naast elkaar, middelste stoel. Martijn schuift links naast me. “Nog best ruim, toch, schat?” Ik kijk hem wanhopig aan. “Hoelang doet de vlucht erover?” Alsof je dat niet weet, Margo. “11 uur schat. 11 uur.”

Terwijl de stoelen om ons heen in rap tempo gevuld worden bestudeer ik de stoel naast mij. Hé, de armleuning kan omhoog! Ik fantasteer over wat ik met de lege stoel ga doen.
Opeens pauzeert een oud, bruin, gerimpeld dametje bij onze rij. Ze bergt haar spullen op in de overhead locker. Ze kijkt me aan “Francais?” vraagt ze me, met een grote lach waarbij haar kunstgebit ontbloot wordt. “Je ne parle pas Francais” zeg ik haar, terwijl ik mijn hoofd schud. “Ah! Francaise!” ze praat met prachtige klanken maar ik versta er dus niets van. Ik lach lief. Please, please zit niet naast mij. Ze kijkt me fronsend aan en laat zich in de stoel aan de rechterkant van het gangpad zakken. Ik zucht opgelucht. De stewardess roept om dat over vijf minuten de deuren gesloten worden. Ik kijk met een grote lach naar de stoel naast me. In gedachten leg ik daar zo direct mijn benen, en dan val ik in slaap op de schoot van Martijn. Of het wordt gewoon een extra tafeltje. Of ik bouw een verhoogd kussen. Ik installeer alvast de Nederlandse tijdschriften en een zakje dropjes op mijn extra stoel en zet mijn handtas bij mijn extra beenruimte. Ik laat mijn hoofd op de schouders van Martijn vallen. Misschien is het zo nog wel uit te houden. Ik droom weg over de zon en het strand in Santa Monica en over onze Angeleno vrienden weer zien en over ons tripje naar Chicago en, en “Excuse me!” hoor ik een zware mannenstem roepen. Het oude vrouwtje is opgestaan en een kleine, zeer mollige donkerharige man van middelbare leeftijd probeert zich mijn rij in te wurmen. Míjn rij! Ik kijk hem vijandig aan maar het lijkt niet te helpen. Ik schuif defensief de armleuning naar beneden, gris de tijdschriften, dropjes en mijn tas weg. Ik kijk wanhopig verdrietig om me heen.

Een paar uur later.
Versuft schuif ik mijn oogklepje af. Martijn ligt tegen zijn hoofdsteun zachtjes te snurken. Ik kijk op mijn horloge. Tien minuten later dan toen ik net keek. Uit mijn ooghoeken kijk ik boos naar de man naast me. Hij lacht (denk ik) luidkeels om de film Ted. Zijn buik schudt mee. Ik laat mijn oordoppen maar inzitten en doe mijn kapje weer voor. Of eerst plassen? Laat Martijn slapen! Ja, hij slaapt. Ik wacht wel. Ik druk mijn ogen dicht en probeer vooral niet aan slapen te denken.

Tien uur na vertrek landen we op LAX. Mijn haar door de war, mijn pony recht omhoog en mijn gezicht lijkbleek. Als ik een beetje hink dan heb ik gek genoeg minder last van mijn rug. Martijn loopt als een zonnetje naast me.

Even later staan we bij de bagageband. De zon schijnt door het glas in mijn gezicht. Onze koffers landen met een doffe klap als eerste op de bagageband en al snel lopen we met een rolkarretje naar de Starbucks. “How are you today m’am? Did you arrive or are you about to take off?” vraagt de barista van de Starbucks me. Ik tover een glimlach te voorschijn. We zijn thuis.

xox Margo